Nieuw systeem voor professionele onkosten
Het systeem om professionele kosten aan te geven wordt hervormd
Waarom deze veranderingen?
Het is de Sociale inspectie die eist dat we “bewijsstukken leveren dat de forfaitaire onkostenvergoedingen effectief ‘kosten eigen aan de werkgever’ dekken en dat deze kosten eigen aan de werkgever echt bestaan. Dat moet voor elk type prestatie en voor elke werknemer die daar gebruik van heeft gemaakt.”
De sociale inspectie vindt trouwens ook dat we enkel kosten eigen aan de werkgever, dus kosten die gemaakt werden binnen de uitvoering van een contract, kunnen terugbetalen. De sociale inspectie weigert om op sociaal vlak rekening te houden met de grote kosten die kunnen samengaan met een activiteit. Ze vindt dat deze kosten enkel ingebracht mogen worden als fiscale aftrekpost op de belastingaangifte.
Er wordt geen rekening gehouden met de kenmerken van tijdelijk werk
SMart wil middelen vinden die rekening houden met de kosten die verband houden met de activiteiten van professionelen uit de creatieve sectoren. Daarvoor willen we de sociaaleconomische realiteit van deze beroepen beter bekend maken en als dusdanig later erkennen:
Tijdelijk werk is inherent aan deze beroepen. Het is een deel van het probleem omdat het een permanente infrastructuur vereist die kosten met zich meebrengt. De werkgever haalt daar voordeel uit en dus is het legitiem om deze onkosten te vergoeden; veel tijdelijke werkkrachten voeren een deel van hun werk (thuis of bij de werkgever) uit met hun eigen materiaal. Ze hebben al deze elementen nodig voor de uitvoering van hun arbeidscontract (of aanverwante prestatie).
Als je bij deze beroepen over een contract wilt spreken, moet je het eerst hebben over een activiteit. Als we het hebben over een activiteit moeten we het ook hebben over de kosten die samengaan met deze activiteit. Niet al deze kosten kunnen aan een contract of bepaalde werkgever toegewezen worden. Het is belangrijk om zowel op fiscaal vlak als voor de sociale zekerheid te erkennen dat deze kosten reëel zijn.
De personen die werken binnen het kader van het artikel 1 bis van de wet van 27 juni 1969 houdende de beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (het kunstenaarsstatuut zoals het ingevoerd werd door de programmawet van 24 december 2002) zijn in werkelijkheid ‘quasi-loontrekkende ondernemers’ zonder arbeidscontract die voor de sociale zekerheid door de wet gelijkgesteld worden aan loontrekkenden. Deze werkers vallen onder de sociale zekerheid van de loontrekkenden maar maken door de aard van hun werk wel algemene kosten. De huidige interpretatie van de administratie slaat enkel op ‘klassieke’ loontrekkenden en houdt nog geen rekening met ‘werkers die voor de sociale zekerheid gelijkgesteld zijn aan loontrekkenden.’
Sterke politieke eisen
De voorziene hervorming zorgt voor belangrijke problemen die wij in politieke eisen vertalen: Wij verdedigen:
Dat er zowel voor de sociale zekerheid als voor de belastingen rekening moet gehouden worden met de kosten die verband houden met de activiteit van onze leden. Deze kosten kunnen niet altijd aan een prestatie of een contract toegewezen worden.
Een verlaging van de administratieve lasten die veroorzaakt worden door de verantwoording van de kosten. Dit kan door gepaste forfaits toe te staan.
De terugbetaling van beroepskosten binnen de creatieve sectoren moet op fiscaal en sociaal vlak veiliger en beter op elkaar afgestemd worden.
Wij raden het volgende aan:
1/ Het invoeren van een dagforfait voor beroepsonkosten die van het loonbudget kunnen afgetrokken worden. Dit vergoedt dan de beroepskosten die niet aan een opdrachtgever of een prestatie kunnen toegeschreven worden en die de prestatieverstrekkers moeilijk op een andere manier kunnen recupereren.
2/ Het opstellen van specifieke forfaits voor de meeste soorten kosten die voortvloeien uit het uitvoeren van een prestatie.
Het in te voeren systeem moet eenvoudig en doorzichtig zijn om te voorkomen dat de betrokken partijen er tijd mee verliezen. Vooral voor korte prestaties worden de administratieve aspecten door de aangevers al gauw als een obstakel gezien.
Onderzoek en analyse
Het studiebureau van SMartBe heeft een sociaaleconomisch onderzoek uitgevoerd over de het profiel van de activiteiten van onze leden. De resultaten daarvan verwachten we tegen 2012. De bedoeling van deze analyse is om duidelijke vaststellingen te doen en zo de werking van de betrokken activiteitensectoren beter te doorgronden.
Wij stellen voor om deze studie uit te breiden tot de professionele kosten die voortvloeien uit deze activiteiten. Zo’n studie zou het mogelijk maken om de aard en het belang van deze kosten beter te begrijpen en zo realistische kostenforfaits op te stellen die door de sociale en fiscale administraties kunnen goedgekeurd worden.